maandag 19 december 2011

Over “Tegen de keer” van Joris-Karl Huysmans

(Geen verandering in de situatie van het oude blog. Nog steeds is die catastrofale migratie niet afgerond, dus hierbij herplaats ik maar weer eens een artikel dat ik niet onder wil laten sneeuwen.)

Joris-Karl Huysmans
Na een vol jaar uitgeleend te zijn geweest, keerde een paar weken geleden mijn exemplaar van Tegen de Keer van Joris-Karl Huysmans terug. Ik ben het gaan herlezen. Wat een zonderling boek is dat toch! Wat ben ik blij dat ik het weer in huis heb! Wel hield een Frans exemplaar de wacht, maar helaas is mijn Frans niet van dien aard dat ik een dergelijk, gecondenseerd werk makkelijk kan lezen. Ik beschouw mijn onwennigheid met de Franse taal als een van mijn grootste literaire frustraties, aangezien ik de Franstalige literatuur zeer bemin. De lezer zal trouwens aanstonds merken dat ik, hoewel ik het dus in de Nederlandse vertaling van Jan Siebeling  gelezen heb, een paar keer uit het Frans zal citeren.

Een culturele stroming is de decadente romantiek nooit geweest, wel een levenshouding. Zoals in onze tijd de hippies al datgene vergaarden, wat in hun vage “Ahnen” paste als “gaaf” en “te gek”, of het nu de  trommelvliesverscheurende psychedelica van Hawkwind was, of de geciseleerde, overwaaiende raga's van Ravi Shankar, zo deden de Romantisch-Decadenten van de negentiende eeuw dat ook. Men verzamelde beeldjes uit India, Turkse tapijten, grafiek van Rops en Redon, fraaie, handgebonden dichtbundels van tijdgenoten. Men dronk de wijnen en likeuren van exquise origine uit rijk versierde, kristallen glazen. Over alles heen hing een geur van parfum en bloemextracten. Ramen werden zelden geopend. Men zat in zijn eigen burchtjes in groeiende wanhoop geborgen te wezen. Verliet men ooit de vertrouwde vesting, dan was dat om gezien te worden in de society, om gevat en sarcastisch te zijn, om mee te doen aan de grote rage van de Wagneropera's.
Ongemakkelijk gekleed in rok en korset, met stijfsel in de nek en strak gespannen sjerpen rond de buik deed men waar men het beste in was: verfijnd zijn. Marcel Proust kon je zo tegenkomen, Oscar Wilde, Gabriele D'Annunzio, Louis Couperus, Robert de Montesquiou. Geld was geen probleem: men was bemiddeld. Men bezat een bescheiden landgoed net buiten Parijs, waar men soirees organiseerde en maîtresses onderhield. De verfijning was tegelijk vorm en inhoud. Het eigen leven diende kunst te zijn.

À Rebours, in het Nederlands door Jan Siebelink vertaald als Tegen de Keer, beschrijft de ontwikkeling van Duc Jean Floressas Des Esseintes, een “estheet” die op dertigjarige leeftijd het Parijse societyleven vaarwel zegt en zich terugtrekt in een woning buiten de stad waar hij zich, bijgestaan door twee trouwe bedienden, omringt met de voorwerpen die hem lief zijn. Deze personage is gebaseerd deels op Huysmans zelf, deels op de eerder genoemde Montesquiou, die trouwens ook de inspiratie opleverde voor Baron de Charlus in Proust’s À la recherche du temps perdu.

Het boek begint met de, in die tijd bij de naturalisten zeer geliefde psychologische en fysionomische analyse van het voorgeslacht van Des Esseintes door middel van de familieportrettengalerij. Het blijkt dat Jean als laatste van de familie het resultaat is van twee eeuwen van verfijning en inteelt en alle eigenschappen van verval en decadentie bevat: “... un grèle jeune homme de trente ans, anémique et nerveux, aux joues caves, aux yeux d'un bleu froid d'acier, au nez éventé et pourtant droit, aux mains sèches et fluettes.” Voorwaar, bijna een tekstboek-personage voor de naturalist. De onontkoombaarheid van Jeans lot is door de portrettengalerij in feite reeds ondubbelzinnig aangeduid.
Hij richt zijn nieuwe woning in en besteedt daarbij veel aandacht aan de kleur en het materiaal van de wandbekleding. Uiteindelijk kiest hij voor oranje marokijn, want “les yeux des gens surexcités et étiques chérissent, presque tous, cette couleur irritante et maladive, aux splendeurs fictives, aux fièvres acides: l'orange.”

Na zijn huis volledig gemeubileerd en ingericht te hebben volgens deze en soortgelijke filosofieën, houdt Des Esseintes een bespiegeling over de boeken die hij in zijn nieuwe leven wenst te handhaven. Een heel hoofdstuk lang worden de Latijnse schrijvers gekeurd en beoordeeld. Vergilius is maar zozo, Petronius geweldig, maar de echte voorkeur van Des Esseintes gaat, hoe kan het ook anders, uit naar de periode van het decadente Latijn, de derde, vierde en vijfde eeuw, als de taal al enige tijd aan het rotten en vergaan is. Tot in de tiende eeuw vindt Des Esseintes nog schrijvers die hem, met een geestige zinswending, een gekunsteld woord of een gevatte gedachte kunnen bekoren.
Het volgende hoofdstuk houdt zich bezig met juwelen. Om een bepaald, ongewenst effect van het donkere tapijt te neutraliseren, laat Des Esseintes het schild van een schildpad met goud en edelstenen bekleden, zodat het beest, als het over dat tapijt rondloopt, vreemde, en verrassende prikkels aan zijn zintuigen kan geven. Na een proeverij van diverse dranken, die hij in zijn mond als muziekinstrumenten laat samenspelen treft hij de schildpad dood aan: gewend als het was aan een rustig leventje, had het de plotselinge weelde niet kunnen dragen.
Gustave Moreau: Triomphe d'Alexandre le Grand (1875-1890)
In het volgende hoofdstuk worden de goede van de slechte kunstenaars onderscheiden. Gustave Moreau, Jan Luyken, Odilon Redon en Greco kunnen Des Esseintes’ goedkeuring wegdragen. Hoofdstuk zes is een heel eigenaardig traktaat, dat probeert aan te tonen dat het naturalisme dood is. Des Esseintes’ poging om van een straatschoffie een moordenaar te maken door een onontkoombaar proces in gang te brengen mislukt. Weinig als het te maken heeft met het verhaal, is het van grote betekenis voor het begrip van Huysmans, die zich in dit boek definitief aan de overheersende invloed van Zola en diens voorbestemdheidsleer probeert te onttrekken. Of dat gelukt is, is een tweede. De terugkeer naar het banale, aan het eind van de roman geeft aan dat, in weerwil van alle pogingen, voor Joris-Karl Huysmans de naturalistische wetten van Zola in hoge mate nog steeds gelden.

Na bespiegelingen over de godsdienst en het onderwijs, waarin het karakter van Des Esseintes iets meer reliëf begint te krijgen, wordt er een hoofdstuk gewijd aan bloemen en planten. Uiteraard verkiest te held te werk te gaan volgens het principe Ars naturae magistra, en schaft hij zich alleen die planten aan, die door hun onnatuurlijk uiterlijk de natuur in zich lijken te ontkennen. (Des Esseintes heeft ook een mechanisch aquarium, waarin kunstvissen door een motortje aangedreven hun automatische rondjes zwemmen.)
Een felle, zeer perverse serie herinneringen aan de vrouwen die hij heeft bezeten, waaronder een slangenmens en een buikspreekster die, op het hoogtepunt van de liefdesdaad met barse mannenstem ‘Doe open, ik heb je in de gaten!’ en dergelijke moet roepen, wordt opgevolgd door een studie over geuren en parfums. De eerste verschijnselen van Des Esseintes’ neurotische onttakeling laat zich merken als hij een waanvoorstelling van geuren beleeft.
Hij kan zijn eten niet meer binnenhouden en besluit dat een reis naar Engeland hem goed zal doen. Hij laat zijn koffers pakken en maakt zich op voor de boottocht. In de haven, nog in Frankrijk, betreedt hij een Engels café, waar hij zich te goed doet aan stout en Engels eten. De neurose lijkt voorbij... Willens en wetens laat hij de boot vertrekken en hij keert bevredigd terug. Hij wilde immers in Engeland niets anders dan de zinnen verzetten. Welnu, hij heeft Engels om zich heen gehoord, heeft Engels voedsel en Engelse drank tot zich genomen, er is werkelijk niets dat hij nog feitelijk in dat land kan vinden, dat hij niet daar in het café heeft geproefd. De illusie van een reis is de reis zelve.
Terug in zijn huis begint hij zijn moderne literatuur te ordenen: Baudelaire, Verlaine, Poe, Barbey D'Aureyvilly, stuk voor stuk door drukkers volgens zijn speciale wensen gedrukt in een oplage van één, staan in zijn kasten. Naast de Latijnse schrijvers en de moderne Fransen, interesseert verder geen enkele literatuur Des Esseintes.
De ziekteverschijnselen van de held keren in verhevigde mate terug. Een arts geeft hem purgeermiddelen en roert in zijn ontlasting. Nadat de muziek van Schubert en het Gregoriaans nog zijn behandeld, laat Huysmans zijn hoofdpersoon de grote nederlaag ondergaan. De arts beveelt hem, om zijn leven te redden, zich weer onder de mensen te begeven. Hij is gedwongen zijn vesting op te geven: “comme un raz de marée, les vagues de la médiocrité humaine montent jusqu'au ciel et elles vont engloutir le refuge dont j'ouvre, malgré moi, les digues.”

Hoewel bedoeld als een “postnaturalistische” inventarisatie van wat de romantisch-decadent bezighield, en geenszins een positief rapport over de levenswijze, werd À Rebours al spoedig tot een Bijbel van de decadentie. Het boek werd bestudeerd als ware het een vroege versie van Amy Grosskamp-ten Have’s Hoe hoort het eigenlijk? Tijdens het geruchtmakende proces werd Oscar Wilde gedwongen toe te geven dat het “gevaarlijke boek uit de gele bibliotheek”, dat als richtsnoer diende voor Dorian Gray, ditzelfde À Rebours was. Het cultboek, dat uitleg gaf over de meest uiteenlopende onderwerpen van "goede smaak": welke bloemen juist, welke ordinair waren, met welke juwelen men wel en met welke men niet gezien kon worden, wie van de Katholieke Franse schrijvers aanvaardbaar waren, hoe men geurensymfonieën kon componeren en welke uitgave van Petronius’ Satyricon de beste was (de zeer zeldzame octavo-uitgave van Janus Douza, Leiden 1585). Bij dit alles verloren de adepten de zeer belangrijke notie uit het oog, dat Huysmans nog steeds in zijn ziel een Naturalist was, die erop uit was de verstikkende beklemming van predestinatie en noodlot, de onontkoombare lelijkheid van het bestaan te beschrijven. Klinisch als een medisch of psychiatrisch rapport beschrijft À Rebours in wezen niets anders dan een gevangenencel. Weliswaar kunstig van guirlandes en marokijn voorzien, maar toch een cel. De ramen van de vesting blijven gesloten - ontsnappen is onmogelijk. De bedrieglijk aantrekkelijke sfeer van gesoigneerdheid en stijl keert zich tegen de hoofdpersoon en drijft hem tot de rand van de afgrond: de waanzin en de dood.
En zo beschouwd is het boek mislukt: wat een poging moest zijn een definitief einde van het naturalisme in te luiden, is een naturalistisch werk van de eerste orde geworden, de verregaande plotloosheid ten spijt. Maar als inventaris van een belangrijke en nogal schimmige toestand van artistiek en esthetisch bewustzijn, die we “decadente romantiek” noemen, is het boek van onvervangbare waarde.

1 opmerking:

  1. http://radioplus.be/#/radio1/herbeluister/e23e6a65-90d2-11e3-b45a-00163edf75b7/7bffcba0-24c4-11e6-aa7a-00163edf843f/ te beluisteren vanaf minuut 36

    BeantwoordenVerwijderen