vrijdag 2 juni 2017

Kwansuis

(Mijn eerste blog is reeds lang afgesloten. Niet vrijwillig, maar door incompetentie van de host. Met frisse moed begon ik een paar jaar geleden aan De dwarse man versie 2. Zo nu en dan zie ik een aanleiding om een stukje uit de eerste reeks blogberichten opnieuw te plaatsen. In dit geval het voorkomen van het woord "kwansuis" in een stukje in het blog Raarlems Dagklad. Daar had ik in juli 2011 ook ooit een blogje aan gewijd...)

Toen ik laatst mijn moeder bezocht in het verzorgingshuis, zei ze over een verpleegster: ‘Die is een soort fotomodel. Ja, kwansuis hoor.’
Dat woord had ik haar wel vaker horen gebruiken en verder eigenlijk nooit iemand. Dus zocht ik het eens op. Eerst met Google: Kwansuis – Let op: Spelling van 1858 kwanswijs, geveinsdelijk, naar den schijn. Vooral “geveinsdelijk” vind ik prachtig. Dat ga ik zelf gebruiken. De van Dale geeft, naast de betekenis (in dit geval schijnbaar, of quasi) ook een soort etymologie: het oud-franse queinsi, of quanses. Zou het woord dus met de Hugenoten het Nederlands binnengedrongen zijn? Het klinkt mij als een nogal volkse uitdrukking in de oren. Dat kan kloppen, want mijn moeder is van de allerarmste Amsterdamse afkomst.

Ik besloot eens wat beter te luisteren naar haar uitdrukkingen. De meest opvallende die ze gebruikt is ‘Wat dat amputeert...’ Met als betekenis: “wat dat impliceert”, tenminste, dat nam ik oorspronkelijk aan. Googelen leverde echter tot mijn verbazing een vindplaats in de literatuur op die anders uitwees. In de novelle Stille Menschen uit 1890 van Justus van Maurik, geheel in Amsterdams dialect geschreven, komt het citaat voor “Berbertje zal wat dat amputeert, gerust op me neer kunnen zien, ik heb mijn woord gehouwen: Geen druppel, nooit!” De uitdrukking betekent dus veeleer “wat dat betreft”. Mijn moeder beheerst haar plat-Amsterdams niet meer! Ha!!

Ze refereert ook graag aan twee familieleden van “malle Eppie”, namelijk “gevluchte Lucie”, een vreemd vrouwwezen met een sterk verwilderd uiterlijk, en “achterlijke Sjennie”, wat zo ongeveer hetzelfde betekent als “malle Eppie”. Er zit, zeker in Sjennie, een zekere affectie verscholen in deze uitdrukkingen, en ook ik ben meermalen “achterlijke Sjen” geheten. De persoon van “gevluchte Lucie” komt uit de roman Der Gefängnisarzt oder Die Vaterlosen van Ernst Weiss, Mährisch-Ostrau 1934. Hiermee is het wat mij betreft zonder meer duidelijk dat de uitdrukking geïntroduceerd is door Oom Theo, die in die periode hoofdzakelijk Duits las. Over “achterlijke Sjennie” heb ik helemaal niets kunnen vinden. Ik weet dat Sjennie een bestaande voornaam is, maar naar wie het verwijst? Of is het een verbastering van “achterlijke Chinees”? De afstand van de Conradstraat, waar mijn moeder woonde, en de Binnen-Bantammerstraat, waar de Chinezen woonden is niet zo groot...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten