donderdag 28 september 2017

De taal van het strand - de keuken van het strand

Wie de dwarse man een beetje kent, zal er verbaasd over staan hem aan te treffen op één der Spaanse Costa’s. En eerlijk gezegd: hijzelf had dat ook niet kunnen vermoeden. Ik ben verknocht aan de Griekse stranden, die meestal klein zijn, intiem, een tikkeltje rommelig, maar overweldigend puur, met duizend kleuren blauw in een rustige, glasheldere lauwe zee, waar je naakt en lui in ronddobbert, genietend van wat er op de bodem, drie meter onder je, allemaal te zien is. De Costa del Sol van Málaga is dat alles niet. De Costaganger heeft altijd minstens één tatoeage en behalve die ene bebaarde zonderling van El Palo houdt iedereen de kleren aan. De vrouwelijke leden van de soort bedekken te allen tijde kuis de borsten. Wij hadden gehoopt in de directe omgeving van de stad een net niet typische, net even leukere Costa aan te treffen en, hoewel ik geen vergelijkingsmateriaal heb, vermoed ik dat we, weliswaar onvergelijkbaar met onze geliefde Griekse stranden, wel degelijk in dat streven geslaagd zijn. Er was in ieder geval geen lawaai, er waren geen Russen, geen disco’s of zelfs maar transistorradio’s. En zeer tot mijn genoegen was er wel heel veel te genieten van strandgrammatica.

Een jonge Afrikaan prees zijn koele drankjes aan met een door veelvuldig gebruik afgesleten mantra: “Sefies, Akwa, Kaka Kakwaka” (Cervezo, Agua, Coca Cola). Een andere, diepzwarte Afrikaanse tenor zong in lachende guirlandes met lichtgevend blinkende tanden de vragende aanprijzing: ‘Coca. Colalaia?’ (Coca-Cola light). Het klonk als een eeuwenoude animistische bezweringsformule uit de binnenlanden van Senegal. Een wat mismoedige Algerijn hield er een geheel eigenzinnige grammatica op na. Blijkbaar waren woorden in het begin en midden van een zin vrouwelijk, het laatste woord echter mannelijk. Hij varieerde de volgorde van zijn producten om deze voor mij volstrekt unieke grammaticale opvatting te illustreren:
‘Fanta, Coca-Cola, Cervezo’
‘Cerveza, Coca-Cola, Fantó’
Ettelijke Thaise dames vroegen of ik een Massaccio wilde kopen. Nu, wat graag natuurlijk! Maar, ook niet helemaal achterlijk, vreesde ik dat je voor dertig euro slechts een inferieure vervalsing zou kunnen krijgen. Of een massage.

Tot zover de taal. Ik wil nog iets vertellen over het meest curieuze restaurant dat we in Spanje bezocht hebben, El Tintero.

El Tintero een strandtent noemen, is zoiets als Lincoln Cathedral een kapel noemen. Het is gevestigd in het dorpje El Palo, zo’n acht kilometer ten oosten van de haven van Málaga. Stel u een immens terras voor met honderden zitplaatsen, in de schaduw gehouden door misschien wel vijftig kingsize parasols. Heel veel Spanjaarden zitten er, een enkele toerist durft het ook aan. Als je herkend wordt als toerist, krijg je een menukaart. De eerste keer dat we er aten werd Jenet (gezien haar uiterlijk volkomen terecht) als volbloed Spaanse ingeschat, dus moesten we onze keus baseren op het uiterlijk van het voedsel en een benauwend rudimentaire kennis van het Spaans. We waren van het bestaan van een menukaart niet eens op de hoogte!

Wat is het concept? Tientallen obers lopen rond met drie, vier, vijf schalen voedsel dat vers uit één van de keukens komt. Als ze iets dragen dat je interesseert, laat je ze naderbij komen. Je keurt het aangebodene en knikt of schudt het hoofd. Het doet wat denken aan een groot uitgevallen sushibar.

Met door muren heen dringende stentorstemmen roepen de obers wat ze op dat moment balanceren: Angulas (glasaaltjes), Bacalao (liefst met een vette Aioli), Rosada (zeer populair in Spanje, wat eigenlijk vreemd is, want het is geen Spaanse vis. De volledige naam is Rosada del Cabo. Er zijn vreselijk veel verschillende vertalingen en interpretaties in omloop, maar in feite is het een Zuid-Afrikaanse vis, de Kaapse koningsklip), Calamares natuurlijk, en zure salades van gegrilde paprika’s, Tortitas de camarones (garnalenkoekjes: stel u een ouderwetse kletskop voor maar dan met hardgebakken kikkererwtenmeel als beslag en gevuld met minuscule garnaaltjes), maar ook een complete octopus, een bord scheermesjes, venusschelpen of jakobsschelpen.

Alles komt op onregelmatige tijden langs. Plotseling passeert er een complete kreeft, of een dorado van dertig centimeter, het houdt niet op. Je menu plannen is niet mogelijk. Je wordt vanzelf in een opportunistische rol gedrongen: je past je plannen aan aan wat er langskomt. Wachten op een specifiek gerecht heeft geen zin: het kan drie kwartier duren.

Aan het eind van het maal komt een rekenober die aan de vorm van de borden (die dus nooit afgeruimd mogen worden!) berekent wat het allemaal gekost heeft. Er zijn drie standaard formaten borden en dito prijzen. De wijnflessen worden meegeteld en voilà: de rekening, haastig op het papieren tafelkleed geschreven.

Als men één extra reden nodig heeft om naar Málaga te gaan, is het El Tintero in El Palo.

vrijdag 15 september 2017

Málaga - goed gegokt

Voor het eerst (en waarschijnlijk voor het laatst) zijn de dwarse man en Jenet afgereisd naar één van de Spaanse Costa’s. Weliswaar werden de twee weken Spanje niet doorgebracht in één van de gevreesde torenflatinferno’s zoals Torremolinos of Benidorm, maar toch, hoe je het ook wendt of keert: het blijft de Costa del Sol. Waarom reisden wij af naar Málaga? Was het de vage hoop om het Sintra-gambiet nog eens te kunnen spelen? Toentertijd waren we welbewust en maar liefst voor drie weken naar dat toeristische plaatsje gegaan om van daaruit via het uitstekende openbaar vervoer tripjes te kunnen maken naar Lissabon, Estoril, de Atlantische Oceaan. Wanneer je dan in het Portugese Valkenburg terugkwam, hoog in de koele heuvelen, waren de toeristenbussen met Aziaten allang uit Sintra verdwenen en heerste er een soort samenzwerende rust in het achtergelaten plaatsje. Met Málaga bleek dat toch anders te liggen. Van de voorgenomen tochtjes naar andere Andalusische steden kwam niets. Want waar het aan de kust een genoeglijke 30 graden was, was de temperatuur in Granada vier, in Sevilla acht graden hoger. Gelukkig bood de 600.000 inwoners tellende stad zelf genoeg mogelijkheden om onder de mensen te gaan. De meeste toeristen hielden zich uiteraard op aan het strand en je zag ze niet zoveel aan deze kant van de tunnel, de stadskant.

De stad lag behoorlijk overhoop vanwege de aanleg van een metro naar het vliegveld, zodat flaneren langs de uitbundige Alameda Principál niet helemaal van de grond kwam. Maar de wijkjes buiten de grote boulevards waren onaangedaan en je kon er uren rondbanjeren door wijken als Merced of Soho, met hun overdekte markthallen, activistische graffiti en straatmuzikanten. 


Ons deel van de stad werd van het strand gescheiden door het oude Moorse kasteel Alcazaba, wat “de kashbah” betekent: een ommuurd stadje in feite, met tuinen, hofjes, fonteinen, ingetogen pleintjes en winkeltjes. Verder tref je in Málaga eigenlijk maar heel weinig Moors aan, wat vreemd is want gedurende de Reconquista, de herovering van het land door de Christenen, was zij het allerlaatste Moorse bolwerk. 
Toen de stad vrijwel geheel geïsoleerd dreigde te raken werd een tweede kasteel gebouwd, een stuk hoger gelegen, de Gibralfaro (de “Vuurtorenberg”). Van Alcazaba leidt een steile corridor naar Gibralfaro, maar die was toen wij er waren helaas afgesloten. In 1487 veroverde koning Ferdinand II van Aragon de stad (en daarmee het Emiraat van Granada) en was het gehele Iberische schiereiland weer onder Christelijke controle. Het spreekt vanzelf dat dat voor de bevolking geen bijzonder heugelijk feit was.

Musea zijn er te over in Málaga: Museo Carmen Thyssen met oude kunst, de dépendance van het Centre Pompidou, het Picassomuseum (Picasso heeft de eerste tien jaren van zijn leven in Málaga doorgebracht - je vraagt je wel af waarom men dan een standbeeld op het Plaza de Merced van hem opricht dat hem als een oude man toont, zittend op een bankje). Het werk van Picasso heeft me nooit kunnen bekoren. Misschien omdat hij de iconografie van zijn tijd grotendeels zelf bepaalde, lijkt het alsof zijn werk gevangen zit in die tijd. Het museum had echter voor drie euro extra een tijdelijke tentoonstelling van de Londense School in de aanbieding: Bacon, Freud, Auerbach, Kitaj en anderen. Die vond ik veel interessanter.

De kathedraal van Málaga is een lelijk, lomp gebouw met hoge schouders en een hoekige tred. Binnenin de bruine, onafgemaakte homp steen (er ontbreekt een toren) was iedere open ruimte tot de nok toe volgepropt met slechte schilderijen, aangeklede standbeelden, kwikzilver en klatergoud: bling en kitsch dat allemaal op een al te doorzichtige wijze rijkdom moet suggereren. De Spaanse katholieken houden wel van een beetje overdrijven.

Málaga is een stad vol straatmuziek. Een tandeloze junkie kreunt zijn flamenco terwijl hij zijn strottenhoofd met de linkerhand doet meetrillen. Een andere, nog veel oudere man doet er nog een minimalistisch, tai-chi-achtig dansje bij, op de gitaar begeleid door een twee koppen grotere jongeman, zijn kleinzoon schat ik, allebei al even tandeloos.

Django’s Street Band bestaat uit de Zweed Johan Hagström op gitaar en de Italiaanse Chiara Bolignari die als een ware virtuosa tekeer gaat op de accordeon. Ze reizen Europa af (de lezer kan ze gezien hebben in Utrecht of Amsterdam) maar Málaga is hun thuisbasis. Ze spelen flamenco-fusion en hun samenspel is zodanig intiem en erotisch in beweging en gezichtsuitdrukking, dat de toeschouwer zich bijna een voyeur waant tijdens een seksuele rite.

Maar ook zwerft er een zeer virtuoze jazzcombo rond met een wel heel merkwaardige bezetting: contrabas, altsax en dwarsfluit. Alle muzikanten hebben exceptioneel veel haar: meer haar met z’n drieën dan Jethro Tull in 1971 met z’n vijven! Ze spelen zowel gelikte deuntjes als ook regelrechte bebop classics zoals Salt Peanuts en Better Get It in Your Soul. Een tweede keer dat we ze zagen was de bassist vervangen door een kleine, kortharige vrouw. Maar ter compensatie speelde er wel een gitarist mee met een dreadlock paardenstaart tot vlak boven zijn billen.

Concluderend: Málaga is een zeer boeiende stad. Er is niets romantisch aan haar, het is een bikkel van een stad, maar wel met een zachte, vrolijk makende binnenwereld. De mensen zijn vriendelijk en rustig, het eten is er goed, de sfeer leeft. Best geschikt om op doorreis nog eens terug te keren.